Sinds de jaren ’70 wordt de wereld steeds meer geconfronteerd met globale crisissen. De snel stijgende economische groei heeft immers nefaste milieueffecten en ook op sociaal vlak werd duidelijk dat de toenemende rijkdom geen evenredige verhoging van de mondiale levensstandaard met zich meebracht. Een aantal sterk gemediatiseerde milieurampen aan het einde van de jaren ’70 en het begin van de jaren ’80 zoals Seveso, Olympic Bravery, Boehlen, Amoco Cadiz en Three Mile Island bewogen de publieke opinie die opriep tot actie van haar leiders. Tegelijkertijd is na het dekolonisatieproces de kwestie van ontwikkeling in het mondiale Zuiden prominenter geworden.
De Verenigde Naties, die traditioneel een essentiële rol speelt inzake duurzame ontwikkeling, kwam hieraan tegemoet door in 1983 de Brundtland-Commissie (World Commission on Environment and Development) onder leiding van de toenmalige Noorse premier Gro Harlem Brundtland bijeen te brengen. Hoewel het rapport “de grenzen aan de groei” van de Club van Rome uit 1972 de eerste intellectuele denkoefening was die deze problematiek succesvol onder de aandacht van de wereld bracht, was het vooral dankzij de publicatie van het Brundtland-rapport (Our Common Future) uit 1987 dat het begrip duurzame ontwikkeling opgepikt werd door zowel de hoogste politieke niveaus als het bredere publiek.
De basis voor de meest gangbare definitie van duurzame ontwikkeling kunnen we nog steeds hierin vinden, namelijk:
Een ontwikkeling die tegemoetkomt aan de noden van het heden zonder de behoeftevoorziening van de toekomstige generaties in het gedrang te brengen. Op deze manier bevat het twee sleutelelementen: “noden” en “beperkingen”. De noden van de armen die een prioriteit moeten vormen, en de beperkingen die de samenleving en onze technologie op het gebruik van onze leefomgeving moeten plaatsen.
Tijdens internationale conferenties over duurzame ontwikkeling zijn een aantal belangrijke stappen gezet.
Het Brundtland-rapport vormde de onmiddellijke aanleiding voor de organisatie van de historische VN-top inzake milieu en ontwikkeling in Rio de Janeiro in 1992.
Tijdens deze topontmoeting werd een akkoord gevonden over verschillende elementen die richtinggevend zouden worden voor het verdere internationale, nationale, en lokale beleid inzake duurzame ontwikkeling. We denken hierbij aan:
- de Verklaring van Rio inzake milieu en ontwikkeling: hierin worden 27 basisprincipes voor duurzame ontwikkeling uiteengezet
- Agenda 21: een concreet actieprogramma bestaande uit 40 hoofdstukken, met aandacht voor de sociale en economische dimensies, het behoud en het beheer van hulpbronnen voor ontwikkeling, de implementatiemiddelen, en de versterking van de rol van zogenaamde Major Groups in de samenleving. Deze Major Groups vertegenwoordigen sleutelsectoren in de samenleving die het engagement inzake duurzame ontwikkeling moeten kanaliseren. Ten slotte werd ook de Commission on Sustainable Development (CSD) opgericht die moet instaan voor de effectieve uitvoering en opvolging van de engagementen uit Agenda 21
- het Raamverdrag van de VN inzake Klimaatverandering (UNFCCC of Klimaatverdrag): vormt de basis voor de strijd tegen de klimaatsverandering
- het Verdrag inzake Biologische diversiteit: stelt richtlijnen vast voor de verdere inspanningen voor het behoud van biodiversiteit
- het Desertificatieverdrag: heeft tot doel de strijd tegen verwoestijning en droogte aan te gaan in alle landen die met deze problemen te kampen hebben.
- de Bossenverklaring: weerspiegelt een mondiale consensus over het beheer, het behoud en de duurzame ontwikkeling van alle soorten bossen.
In de jaren ’90 vonden vele VN-conferenties plaats: de Wereldtop voor Kinderen (1990), de Wereldconferentie over de Mensenrechten (1993), de Wereldvrouwenconferentie (1995), Habitat II (1996), etc. Voortbouwend op deze actieve jaren en met het aanbreken van de 21e eeuw starten de staats- en regeringsleiders een nieuw globaal partnerschap om een einde te maken aan extreme armoede.
Uit de in 2000 aangenomen Millenniumverklaring groeien de Millenniumdoelstellingen (MDGs). Die bestaan uit een beperkte, maar duidelijke set doelstellingen die zich voornamelijk focussen op de klassieke ontwikkelingsthema’s en die de wereldgemeenschap probeert te bereiken tegen 2015.
In 2002 werd in Johannesburg een nieuwe conferentie georganiseerd inzake duurzame ontwikkeling. Gezien dit tien jaar na de top van Rio plaatsvond is deze conferentie ook wel gekend onder de naam Rio+10. Enerzijds werden de doelstellingen uit 1992 onverminderd herbevestigd. Anderzijds verbreedde men de agenda door de aandacht voor economische en sociale ontwikkeling (zoals bijvoorbeeld armoedebestrijding) significant te verhogen. Terwijl in Rio de nadruk lag op de milieudimensie stricto sensu, was dit in Johannesburg niet langer het geval.
Duurzame ontwikkeling heeft namelijk in essentie betrekking op de samenhang tussen milieukwaliteit en maatschappelijke ontwikkelingen. Het uitroeien van de armoede, het veranderen van niet duurzame consumptie- en productiepatronen, en het beschermen en beheren van de natuurlijke rijkdommen als basis voor economische en sociale ontwikkeling worden erkend als de belangrijkste doelstellingen van en essentiële voorwaarden voor duurzame ontwikkeling.
Daarnaast lag de nadruk in mindere mate op het maken van nieuwe afspraken, maar wel op het scheppen van een kader voor efficiënte en effectieve implementatie van de eerder aangegane verbintenissen, een benadering die weerspiegeld wordt in het akkoord over het zogenaamde “Johannesburg plan of Implementation (JPOI )”. Daar vinden we aandacht voor onder meer armoedebestrijding, duurzame consumptie en productie, natuurlijke hulpbronnen, middelen voor implementatie, alsook het institutionele kader voor duurzame ontwikkeling.
In 2012, 20 jaar na Rio en 10 jaar na Johannesburg slaat de Verenigde Naties opnieuw kamp op in Rio de Janeiro voor de zogenaamde Rio+20 top.
Deze naam weerspiegelt heel treffend de dubbele tijdshorizon van de conferentie: men gaat niet alleen een evaluatie van de voorbije twintig jaar maken, maar ook, en vooral, een blik naar de toekomst richten met een focus op de uitdagingen voor de komende twintig jaar. Naast het herbevestigen van de Agenda 21 werden ook een aantal werven gelanceerd waaronder de Sustainable Development Goals (SDGs). Die moeten na het aflopen van de Milleniumdoelstellingen een nieuwe, wervende mondiale agenda vormen. Verder werd onder meer het VN-milieuprogramma versterkt, gaat men programma’s opzetten ten voordele van een duurzame economie (Green Economy, Sustainable Consumption and Production) en energie (sustainable energy for all: SE4All).
Ten slotte besloot men de Commission on Sustainable Development van de Agenda 21 te vervangen door het High-level Political Forum on Sustainable Development (HLPF). De bedoeling hiervan is om het beheer van duurzame ontwikkeling steviger te verankeren binnen het VN-kader. Om de vier jaar komt dit orgaan samen onder de Algemene Vergadering, de andere jaren gebeurt de samenkomst onder de ECOSOC.
In september 2015 worden de Sustainable Development Goals (SDG’s), die aangekondigd werden tijdens Rio+20, formeel aangenomen door de algemene vergadering van de VN met de Agenda 2030 voor Duurzame Ontwikkeling (2030 Agenda for Sustainable Development – 2030ASD).
Gedurende de komende 15 jaar moeten 17 SDGs die gekoppeld worden aan 169 targets een actieplan vormen om de mensheid te bevrijden van armoede en de planeet terug op de goeie koers richting duurzaamheid te plaatsen. Deze doelstellingen die één en ondeelbaar zijn reflecteren de drie dimensies van duurzame ontwikkeling, namelijk: het economische, het sociale en het milieu-aspect. U kunt de 17 SDG's terugvinden op de SDG-pagina.
Agenda 2030 voor Duurzame Ontwikkeling is een unieke samensmelting van twee mondiale agenda’s; deze van duurzame ontwikkeling en deze van ontwikkelingssamenwerking. De agenda bouwt voort op de vorige VN-conferenties
- UN Conference on Environment and Development (Rio 1992)
- Milleniumverklaring (Milleniumtop 2000)
- World Summit on Sustainable Development (Johannesburg 2002)
- UN Conference on Sustainable Development (Rio 2012)
De nadruk van deze agenda ligt op ‘universaliteit’, wat betekent dat de implementatie niet enkel in het Globale Zuiden moet gebeuren maar over de gehele planeet.
Ieder land, waar ook ter wereld heeft namelijk het nodige werk voor de boeg. ‘To leave no one behind’, is dan ook de slagzin van deze SDG’s. Daarnaast is het belangrijk dat alle SDG’s onderling verstrengeld zijn, we kunnen niet 1 SDG bereiken zonder ook de andere doelstellingen in rekening te brengen. De Agenda is met andere woorden één-en-ondeelbaar!
Om de vooruitgang naar de verwezenlijking van de doelstellingen en de subdoelstellingen van de VN te volgen, werd in maart 2016 een geheel van 242 globale indicatoren voorgesteld door UNSTAT dat de 169 subdoelstellingen moet meten. Centraal hierbij is dat meerdere indicatoren onderverdeeld moeten worden volgens relevante categorieën zoals geslacht, leeftijd, geografische ligging enz.
Voor bepaalde indicatoren bestaat er reeds ruime methodologische overeenstemming, terwijl voor andere indicatoren nog verder onderzoek verricht moet worden. Het betreft hier dus een lijst die continu evolueert. Het is ook belangrijk te onthouden dat deze indicatoren slechts een mondiale aanzet vormen, de lidstaten worden aangespoord om via verdere nationale verfijning nauwkeurigere metingen te verzekeren.